
Sommige karaktertrekken in mij zijn niet zwart of wit. Ze zijn niet goed, maar ook niet fout.
Ze zijn ontstaan. Niet omdat ik bewust voor hen koos, maar omdat mijn geest geen andere optie zag.
Het zijn beschermingsmechanismen, overlevingsstrategieën.
Patronen die mijn brein heeft ontwikkeld om het hoofd boven water te houden in situaties waar veiligheid ver te zoeken was.
Ik groeide op in een gezin waar conflicten vaak dagelijkse kost waren.
Er werd geschreeuwd. Er werd te veel gedronken.
Als kind voelde ik me zelden écht veilig.
En als een kind zich onveilig voelt, leert het zichzelf aan te passen.
Stil te zijn. Alert te zijn. Om te overleven.
Rond mijn achttiende kwam ik terecht in een relatie met een jongen die dezelfde patronen herhaalde.
Hij dronk. Hij riep. En, tot mijn grote verdriet, hij sloeg.
Ik heb moeten vluchten. Letterlijk.
Daarna volgden andere relaties waarin opnieuw duidelijk werd: mijn gevoelens waren te veel.
Als ik huilde, kreeg ik te horen dat ik me aanstelde.
"Stop met wenen."
"Doe niet zo dramatisch."
"Je bent een drama queen."
"Ben je daar weer?"
Als je dit vaak genoeg hoort, begint het zich in je systeem te nestelen.
Je leert dat je emoties niet gewenst zijn. Dat je gevoel een probleem is.
Dat kwetsbaarheid wordt afgestraft.
De prijs van aanpassing
Langzaam maar zeker ben ik mezelf beginnen wegduwen.
Ik leerde: als ik voel, word ik afgewezen.
Als ik praat, word ik later belachelijk gemaakt.
Als ik vertrouw, word ik gekwetst.
Dus: beter alert blijven. Voorzichtig. Op m’n hoede.
Dat mechanisme werkt vandaag soms nog steeds. Zelfs nu er geen reëel gevaar meer is.
Mijn systeem kent soms het verschil niet tussen toen en nu, het reageert soms nog alsof ik middenin dat oude decor sta.
Een klein voorbeeld: ik hoor een bepaalde toon in iemands stem, een vibratie.
En meteen schiet mijn hoofd vol gedachten:
“Die heeft mij niet graag.”
“Ze praten over mij.”
“Hij houdt iets achter.”
Die overtuigingen voelen zó waar.
Maar meestal zijn ze dat niet.
Het zijn negatieve automatische gedachten, echo’s van vroeger.
Overblijfselen van ervaringen waarin ik wel degelijk op mijn hoede moest zijn.
Moe, maar alert
Psychologisch gezien spreken we van hyperwaakzaamheid: een toestand waarin je zenuwstelsel voortdurend scant op signalen van gevaar, afwijzing of spanning.
Een brein dat heeft geleerd te overleven, blijft scannen, ook als het al lang niet meer hoeft.
En die waakzaamheid raakte uitgeput, maar stopt niet zomaar.
Ze blijft draaien op de achtergrond. En ze maakt dat ik mezelf saboteer.
Ik hou mensen soms op afstand, vertrouw hen moeilijk, voel me snel buitengesloten.
Ik trek soms conclusies die me zogezegd beschermen tegen teleurstelling.
Maar die conclusies houden me ook gevangen.
Want ik begrijp nu: deze patronen zijn geen karakterfouten, maar gevolgen.
Ze komen voort uit de diepe overtuiging dat ik niet veilig ben als ik mezelf toon.
Dat ik niet mag voelen. Dat ik beter zwijg.
En soms, als ik wél iets zei, als ik mijn pijn of verdriet toch probeerde te uiten, dan kwam dat er niet zacht of genuanceerd uit.
Dan kon ik niet rustig blijven. Dan voelde het alsof mijn binnenkant in brand stond, en het enige wat ik kon doen… was roepen.
Hard. Omdat ik niet gehoord werd. Omdat mijn stem jarenlang had moeten zwijgen.
Omdat ik zo bang was dat mijn gevoel opnieuw weggeduwd zou worden.
Roepen was geen kracht. Het was wanhoop. Een laatste poging om toch nog gezien te worden.
En net dat maakte alles moeilijker, voor mezelf en voor de ander.
Het bevestigde opnieuw dat mijn emotie ‘te veel’ was.
Terwijl het in werkelijkheid net een signaal was: “Zie mij. Hoor mij. Ik ben gekwetst.”
Maar ik was dat beu.
Ik wou niet langer leven vanuit angst.
Ik wou opnieuw geloven dat ik wél mag voelen.
Dat ik wél welkom ben met alles wat ik ben.
Dat ik wél veilig ben. Hier. Vandaag. In dit moment.
Ik ben aan het helen
Het is geen makkelijke weg.
Ik val soms nog terug in oude gedachten.
Ik interpreteer soms nog dingen verkeerd.
Ik voel me soms nog verdacht stilvallen in gezelschap.
Maar ik weet nu: dat is mijn oude brein dat aan het woord is. Niet de waarheid.
De waarheid is dat ik aan het helen ben.
Dat ik mezelf stilaan terug aan het toelaten ben.
Dat ik mijn zachtheid, mijn gevoeligheid, mijn waarheid niet langer wil wegduwen.
En dat is misschien wel de grootste vorm van moed die ik ooit heb gekend.
En steeds vaker, tussen de golven door, voel ik het: ik leef. Hier. Nu.
Niet vanuit angst.
Maar vanuit aanwezigheid.
Met zachtheid. Met mildheid. Met adem.
En ook dat is helen.
Reactie plaatsen
Reacties